Alle preken

Wat willen we kinderen meegeven?

Vraag: Jezus zegt: laat de kinderen tot mij komen. Waarom lijkt er in kerken dan zo weinig aandacht voor kinderen? Is het niet zo dat de jeugd de toekomst heeft. Maar er is bijvoorbeeld geen gebed of lied wat aansluit bij hun niveau.

Zusters en broeders,

In zekere zin is dit een soort hamvraag voor de kerk: hoe geven we het door? Géven we het wel door? Veel mensen hebben, niet zelden tot hun verdriet, vast moeten stellen dat dat niet is gelukt. Kinderen en kleinkinderen hebben het niet opgepikt. Misschien dat er ergens nog wat sluimert, maar veel wordt er niet meer mee gedaan. De families waar het anders ligt, lijken inmiddels tot de uitzonderingen te behoren.

‘Kennelijk heb ik dan toch iets niet goed gedaan’, kan er dan in het achterhoofd knagen. ‘Kennelijk heb ik dan toch de vreugde en de diepe betekenis van het geloof niet over kunnen dragen’. Mijn verstandige vrouw meent dat ik daar toch niet al te krampachtig in moet zijn. Maar juist als ik krampachtig zou zijn, doe ik naar mijn gevoel iets verkeerd. Want geloof maakt vrij, en als ik dat niet duidelijk heb kunnen maken, dan is de geloofsopvoeding kennelijk blijven steken in een meer oppervlakkige vorm. En is onvoldoende de diepgang dáárvan doorgekomen.

Bij de oppervlakkige vorm spelen de kerkdiensten zeker een rol. En zeker moet worden vastgesteld dat de kerkdiensten zoals wij die vieren niet meer vanzelfsprekend aanspreken zoals ze mogelijk ooit deden. We zien om ons heen dat de kerken teruglopen; we weten van krimp en achteruitgang. En we ervaren, wellicht ook aan onszelf, hoe dat pijnlijk is. Zou je niet vast willen houden wat er ooit was? Met weemoed denken we toch terug aan de hoogtijdagen? Wat blijft er van over als we ons neer zouden leggen bij de terugloop? Maar kost het niet steeds meer moeite om wat-er-was vast te blijven houden? En moeten we niet, om allerlei redenen, uiteindelijk toch afscheid nemen van dingen, en geliefde en gewaardeerde activiteiten?

Binnenkort is er weer Klaasmarkt. Is er nog een Klaasmarkt, nog één. Want ook dat is een activiteit geworden die we niet meer overeind kunnen houden. Pijnlijk, in feite. Er zijn allerlei redenen voor: de pool vutters, die decennialang het vrijwilligerswerk in de kerk draaiende hebben gehouden, is uitgeput. Te oud geworden en van onder niet aangevuld omdat de pensioenleeftijd omhoog is gegaan. Jongeren zijn bovendien vrijwel altijd tweeverdieners, die op vrijdag niet eens kunnen komen, maar ook anders nauwelijks puf zouden hebben naar de kerk te gaan. En dan zijn er nog alle andere verplichtingen die je als modern mens hebt: onze levens zijn druk en vol, en voor kerkenwerk blijft er maar weinig tijd over.

Dat geldt voor alle mensen, maar ook voor de kinderen. En dat al geruime tijd. Ouders van jongere kinderen hebben niet zelden nog wel iets van kerk en geloof meegekregen. Maar een doorwrochte catechisatie zat er al vaak niet meer in; druk als iedereen was met sport, muziek of uitgaan. Dan wordt het kerkelijk gebeuren al snel een onbegrijpelijk schouwspel: een Chinese opera zoals de scriba van de synode het een keer uitdrukte. Met aandacht wordt het opgevoerd, maar wat het betekent? En als dat niet duidelijk wordt, dan kun je ook moeilijk verwachten dat het aanspreekt.

Is de vorm van de kerkdienst dan het probleem? Zou het allemaal niet wat hipper of toegankelijker kunnen? Ongetwijfeld. Maar hoe dan precies? Is het zo dat de kerken jarenlang de jeugd hebben verwaarloosd? Of herinneren we ons misschien ook nog de jeugddiensten van weleer, waarin niets te gek was? Waarin creativiteit hoogtij vierde en alles mogelijk leek. Ik herinner me een kerstnachtdienst waarin ‘lang zal hij leven’ voor Jezus werd gezongen, want het was tenslotte zijn verjaardag. Of een ‘Olympische Spelen- kerkdienst’ waarin een griekse godin met de eeuwige vlam de paaskaars aan kwam steken. In Nijmegen hoor ik van heuse kamelen die de Stevenskerk binnen sjokten. Ooit ging dat nog.

Is de fut eruit? Weten we dat soort spektakel niet meer te verzinnen? Of krijgen we het simpelweg niet meer van de grond? Praktisch lopen we wat dat betreft tegen problemen, tegen grenzen aan. Het kost moeite om de roosters van kindernevendienst en crèche gevuld te krijgen. En het kost helemaal moeite als er vervolgens geen kinderen opdagen om er gebruik van te maken. Dan gaat de fut er snel uit. Maar zonder dat aanbod wordt het voor gezinnen moeilijk om naar de kerk te komen; een negatieve spiraal, die helaas niet met een kinderliedje meer of minder is op te lossen. Een avond die speciaal rond deze kwestie door de werkgroep Jeugd en Jongeren in het voorjaar werd belegd was bezocht door de organisatoren zelf, en één oma. Een magere opkomst, die niet aangeeft dat het probleem als zeer urgent wordt ervaren. Gooien we de handdoek in de ring? Hebben we er geen vertrouwen meer in? Of zijn we te moe en te overbelast om dit er óók nog bij te hebben? En komt dat dan misschien omdat we ook kerkelijk te veel aan ons hoofd hebben, te veel willen, … te veel overleggen? Misschien omdat de vormen van weleer fors waren opgetuigd, maar we het inmiddels nauwelijks meer bemensen kunnen. Dan raken mensen overbelast, en is er maar weinig ruimte voor nieuwe ideeën. De terugloop eist zeker zijn tol.

Wat is er dan gebeurt met al dat spektakel van ooit? En wat heeft dat dan uiteindelijk opgeleverd? De soms wilde creativiteit van destijds heeft er uiteindelijk niet voor kunnen zorgen dat we nu nog steeds goed bemenst zijn. Spektakel is niet alle weken mogelijk. Niet alleen niet te bedenken, ook niet te belopen. En uiteindelijk ook niet wenselijk. Want als het alleen om spektakel zou gaan, dan zou je juist in de oppervlakkige vorm blijven steken. En dan zou de inhoud, waarom we dingen doen, niet langer duidelijk zijn. En dan wordt het een truukje. Misschien ‘leuk,’ maar waarom doen we het? Waarom zou een griekse godin de paaskaars aan moeten steken? Wat drukken we ermee uit? Of is het een verhulling, dat we het misschien niet zo goed meer weten? En vallen we daarmee dan niet snel door de mand; zeker ook bij jongeren die echt wel in de gaten hebben wanneer hen een oor wordt aangenaaid? Hoe zou dat aansprekend kunnen zijn?

De vragensteller vraagt terecht aandacht voor kinderen. Terecht, om vele redenen. De jeugd heeft de toekomst, en als kinderen graag naar de kerk komen, dan komen de ouders ook. En toch moet dàt eigenlijk niet de reden zijn om kinderen aan te willen spreken. Want dan is het niet onbaatzuchtig. Onbaatzuchtig, zo’n typisch woord, dat zelf deel uitmaakt van de taal van de Chinese opera. Maar het gaat niet om het woord, het gaat erom dat de kerk zelf een middel en geen doel zou moeten zijn. Hoe belangrijk de kerk ook is, het gaat er op zichzelf niet om dat we haar tradities in stand houden. Want het gaat om de liefde van God, om de blijde boodschap dat we in Gods hoede zijn geborgen, dat ons leven er toe doet (ook al denken we zelf onbeduidend te zijn). Het gaat er om dat het recht van de sterkste niet de gerechtigheid moet verdringen. Het gaat erom dat God redt. En niet dat wij Hem moeten redden. Of de kerk. En dat de jeugd dat maar even moet komen doen. Dan wordt het jeugdwerk een overlevingsstrategie, en staan niet de kinderen maar het instituut op de voorgrond. En dat is toch niet de goede volgorde. Het geloof wil iets bieden, wil van betekenis zijn. Wil iets geven en niet zomaar van alles opeisen. Bij de geloofsoverdracht moet het niet in de eerste plaats om het vullen van kerkbanken, maar om het vullen van het hart gaan. En precies dáárom moet je inderdaad willen aansluiten bij niveau en belangstelling van de kerkgangers, bij de levens van mensen.

In het Oude Testament krijgen de weggetrokken slaven uit Egypte de opdracht om hun kinderen de geboden, bepalingen en wetten en regels, aan te leren en voor te houden. Als ze dat doen, dan zal het hun goed gaan. Orthodoxe Joden krijgen die regels en wetten nog steeds met de paplepel ingegoten, en de strakke rituelen die daarbij horen, zijn bepaald niet op kinderniveau toegesneden. Maar het gáát wel steeds om hen. Die rituelen en geboden maken deel uit van hun identiteit, en maken zo wie ze zijn.

Ook bij ons zal het niet om de vorm op zichzelf moeten gaan, maar om wat het kan betekenen. Hoe het ons kan voeden en steunen. Wat het ons aanzegt, hoe het ons troost, welke rust we er in kunnen vinden. Niet wíj redden God of de kerk, maar God, het geloof redt ons. De vraag moet zijn hoe we dat kunnen verstaan. En hoe we dat vorm kunnen geven. Dat is niet zomaar een makkelijke vraag, die met een kleine kosmetische aanpassing in de liturgie wel beantwoord zou zijn.

Het zal moeten beginnen met de vraag wat Gods redding betekent. Wat het geloof doet, wat je er aan hebt, wat het met jouw leven te maken heeft. Dàt is waarschijnlijk waar Jezus het over heeft als Hij spreekt over de kinderen die tot Hem mogen komen. Het verhaal staat in het kader van twistgesprekken met Farizeeën. Gesprekken waar Jezus vaker mee werd geconfronteerd. Farizeeën, wetgeleerden, Sadduceeën; mensen die het allemaal heel goed dachten te weten, en die de confrontatie met deze religieuze concurrent aan wilden gaan. Pal stonden ze voor hun opdracht de geboden, bepalingen en wetten en regels, aan te leren en door te geven. Was dat immers niet hun traditie, hun identiteit? En zouden ze dan niet beducht zijn voor het succes van deze rondreizende prediker? Beducht voor de gevolgen van zijn leer, of ongerust dat de traditie die zij behartigden en die hen ongetwijfeld dierbaar was, misschien verwateren zou. Zou dat niet op het spel staan? En vereist dàt niet: belangrijke, doordachte discussies van niveau. Maar misschien meer van het hoofd dan van het hart?

De leerlingen realiseerden zich wat er op het spel kon staan. En als Jezus dan wordt lastig gevallen door mensen die Hem hun kinderen op schoot willen zetten, dan proberen ze die weg te houden. Jezus heeft wel belangrijker dingen te doen! De godsdienst hervormen! Theologische discussies winnen, de concurrentie van repliek dienen. Het Christendom beginnen! Drukdrukdruk. Maar dat is niet waar Jezus mee bezig is. Hij is gekomen om de liefde onbaatzuchtig te belichamen. Laat de kinderen tot Mij komen, zet ze op schoot, Ik zal ze zien, kennen, zegenen. En alleen wie als zo’n kind de heerschappij van God ontvangt, zal met het koninkrijk kennis maken.

Het gaat niet om het doorzetten van de traditie op zichzelf. Het gaat zeker niet om belangrijke en doordachte discussie op zichzelf, hoe zinnig reflectie en nadenken ook kan zijn. Het gaat uiteindelijk om aandacht, voor wat een ander nodig heeft. Om dienende liefde die onbaatzuchtig wordt betoond, en die in dankbaarheid wordt aanvaard.

En dat betekent dat we elkaar moeten willen zien, groot en klein. Dat betekent inderdaad dat we na moeten denken wat we kunnen betekenen voor kinderen. Dat gaat verder dan een liedje of een gebedje, maar dat zou er zeker deel van uit kunnen maken.

Maar in de eerste plaats moeten we nadenken over waarom we het willen. Dat is niet om te blijven doen wat we deden, hoe vertrouwd en hoe behartenswaardig de traditie ook is. In de eerste plaats gaat het om zelf te weten wat het geloof ons zegt en waarom het zo belangrijk is. In de eerste plaats gaat het om geloof dat tot ons hart spreekt. Hoe kunnen we dat, vervolgens, zelf dan weer onder woorden brengen, in liederen stem geven, en in gebeden laten klinken? Want het geloof mag betekenis hebben in onze tijd, en in de levens van onze kinderen.

Amen

30 oktober 2022
Wouter Slob
Ontmoetingskerk
Deuteronomium 6: 20-25 Marcus 10: 13-16