Verdraag elkaar uit liefde - Vriendschap
Verdraag elkaar uit liefde - Vriendschap
Gemeente van onze Heer, Jezus Christus, lieve mensen,
Op deze 3de zondag in de veertigdagentijd wijken we af van het oecumenisch leesrooster. We vieren mee met wie afgelopen vrijdag bijeenkwamen om óver de grenzen van landen, volken en kerken heen, Wereldgebedsdag te vieren:
samen te bidden en te zingen om liefde en vrede.Voorheen was dat wereldvrouwengebedsdag.
Ook de kinderen volgen een ander verhalencyclus, maar dat sluit vandaag wel mooi aan bij waar wij het over gaan hebben. Hún verhaal gaat over Petrus, die Jezus niet volgt, maar voor de voeten loopt op het moment dat hij besluit de weg naar zijn kruisdood te gaan: hij wil zijn leven geven voor de mensen, als waren ze allemaal zijn beste vrienden. Maar tegen zijn eigen leerling-vrienden zegt hij,dat zíj allemaal hém in de steek zullen laten.‘Nooit!’, roept Petrus. Hij kan het niet geloven. Dít is niet wat hij wil. Maar als puntje bij paaltje komt, doet hij dat toch, tot 3x toe zelfs.
Petrus, als ‘falende’ vriend, is beelddrager van ons als de ‘falende’ gemeente.
Híj kan er wel om janken, en dat doet hij ook. En wij dan…?
Zowel in de lezing uit Efeziërs 4 als uit Johannes 15 klinkt de opdracht om lief te hebben: in alle nederigheid, zachtmoedigheid en geduld, verdraag elkaar uit liefde, zegt Paulus. Die opdracht werd het thema van de wereldgebedsdag.
Johannes laat Jezus aan het woord over zíjn liefde voor de mensen, en die
projecteert hij op zijn leerlingen. Daarin klinkt niet zo zeer een eis tot verdraagzaamheid,
maar een roep om intieme liefde, om verregaande vriendschap, die je vraagt mee op weg te gaan, op Jezus’ weg: om ‘je leven geven voor je vrienden.’
Oppervlakkig gezien misschien niet zo moeilijk: van je vrienden houdt je immers,
of in elk geval een beetje, toch…? Maar hoe ver ga je mee met die ander? Ís onze vrienden-liefde wel zo vanzelfsprekend en verregaand?
Ik heb zoveel mensen gezien, die ‘goede’ vrienden kwijtraakten, uitgerekend bij een
ernstig ziekbed, een ongeluk met blijvende lichamelijke of hersenschade, of bij een
groot verlies aan de dood of aan het leven. De éénzaamheid en verlatenheid, die
daarmee gepaard gaat! Die zo gehete ‘goede’ vrienden blijken dan de moed niet te hebben mee op weg te gaan of te blijven. Wat is een ‘goede’ vriend dan waard?
Wat ís een goede vriend überhaupt? Wanneer bén je een goede vriend?
Jezus zegt (v.14): jullie zijn mijn vrienden ‘wanneer je doet wat ik zeg.’
én (v. 9) ‘Ik heb jullie liefgehad, zoals de Vader mij heeft liefgehad.
Blijf in mijn liefde… door mijn geboden te houden…’
Bij sommige van mijn generatiegenoten gaan nu mogelijk de nekharen
rechtovereind staan: dit riekt naar gehoorzaamheid, zoals wij dat als kinderen leerden: doen wat ‘grote mensen’ zeggen, vooral wat vader en moeder zeggen, - hún geboden houden – zonder dat zíj hoefden uit te leggen ‘waarom’: ja, ‘omdat ík het zeg’. En net zó, leerden we God en Jezus te gehoorzamen: ‘waarom?’ ‘omdat het in de bijbel staat!’ Voor Jezus is die soort ‘kort door de bocht’, die schijnbaar harteloze en niet-betrokken gehoorzaamheid niet aan de orde. Het gaat hem niet om slaafs doen wat je wordt opgedragen, in tegendeel, het gaat om ‘de geaardheid van je hart’, die betrókkenheid op de ander verraadt, een welwillend en vanzelfsprekend geven van je oor én je hart, je hoofd, je handen en je voeten.
Om hier maar eens het beeld van een vrouw te gebruiken: het gaat erom te leven zoals een goede moeder: altijd de oren gespitst om de roep van haar kind te horen
én het te helpen. Dat is het beeld, dat wij in onze gebeden vaak koesteren van God, de Vader: wij verwachten, dat Hij zijn oor liefdevol gespitst houdt op ónze roep, óns gehoorzaam is, ons vanzelfsprekend en van harte gehoor wil geven.
Vanzelfsprekend en van harte, dat is het soort gehoorzaamheid, die Jezus geeft
en ook van ons verwacht: dat wij als zijn goede vrienden mét hem op weg gaan naar Pasen, - en ook wij de oren gespitst houden op zíjn roep én op de roep van anderen, om daarop adequaat te reageren en zonder nadere opdracht, als vanzelfsprekend en van harte te luisteren én te hulp te schieten.
Het gaat Jezus om gehoorzaamheid aan het liefdegebod, als een natuurlijke neiging, uit goede geaardheid: (v.17) ‘Dít draag ik jullie op: “heb elkaar lief”.’
‘Liefde’, zegt Loesje – u kent ze vast nog wel, die posters met rake kreten,
ondertekend met ‘Loesje’, al zijn ze wat uit de belangstelling geraakt de laatste
jaren. ‘Liefde is een werkwoord’, zegt Loesje, en ze heeft groot gelijk! Liefde is niet
maar een heerlijk gevoel, maar keihard werken! Vele van jullie hebben dat zelf
ervaren, toen je moest knokken om je relatie of een vriendschap goed te houden
bijvoorbeeld.
Voor christenen, van welke kleur en signatuur ook, is die liefde met z’n harde werken geënt op de ware wijnstok, op Jezus, en zíjn liefdewerk...
‘Liefde moet je leren’, - Loesje zou dit bedacht kunnen hebben. ‘Liefde moet je leren’ en dat proces gaat met vallen en opstaan. Liefde moet daarom ook veel verduren
van de hand van de wijngaardenier: pijnlijk snoeien en bijschaven, liefde moet leren verliezen en falen met janken en tranen, maar níet opgeven, nóóit opgeven, en durven terugkeren om opnieuw gehoor te geven: béter te luisteren en adequater te reageren en te helpen, kortom, net als Petrus, teruggaan om je vriendschap te bevestigen: ‘ik liet je in de steek, maar ik ben er weer, vergeef me alsjeblieft; mag ik weer met je meegaan op jouw gekozen weg?’
Weet je, van dat snoeien en bijsnijden, hoe pijnlijk ook, van verliezen en moeten herwinnen, van falen met tranen en opnieuw beginnen wordt je liefde mooier en
sterker, wortelt zich in je ziel, aardt in je hart, wordt deel van wie jij bent. De keuze gehoorzaam te zijn, d.i. uit liefde gehoor te geven met je oren, je hart, je hoofd,
je handen en je voeten, dat wordt dan vanzelfsprekender, - niet vanzelfsprekend makkelijker en ook niet minder hard werken.
Zo zit bijvoorbeeld Paulus ‘omwille van de Heer’ in de gevangenis, dat lazen we
in Efeziërs 4: 1. Dat is niet weggelegd voor iederéen, maar wel voor Paulus, híj heeft daarvoor ‘genade’ gekregen, zoals hij het zelf noemt, kracht en liefde om de gevolgen te verdragen van zijn roeping, toen hij daaraan bij Damascus gehoor gaf, roeping om zich om te keren op zijn weg van haat en vervolging, en verkondiger te worden in woord en daad van Jezus en zijn liefde.
Van Paulus kun je zeggen wat je wilt, maar hij is een doorzetter. Hij heeft niet opgegeven toen het hem heet onder de voeten werd. Omwille van de Heer en zijn gemeente is hij bij de weg van de liefde gebleven - tot in de gevangeniscel toe.
En vanuit de gevangeniscel klinkt in zijn oproep aan de gemeente van Efeze
de opdracht de éénheid en de onderlinge vrede te bewaren, ‘elkaar uit liefde te verdragen’.
Hij sluit die oproep af met deze bijzondere zin: “Aan ieder van ons is genade geschonken naar de maat waarmee Christus geeft.”, zo vertaalt de NBV.
Maar een goede vertaling is ook:
“Aan ieder van ons afzonderlijk is de genade verleend naar de maat van Christus’ gave”, zo in de Willibrordvertaling.
De maat van Christus’ gave is, dat hij zijn leven heeft gegeven voor zijn vrienden, voor ieder die mét hem de weg van de liefde gaat en daarvan de gevolgen wil dragen, al gaat dat vast niet altijd goed.
De genade om elkaar uit liefde te verdragen, zoals Paulus vraagt, of intiemer, zoals Jezus het vraagt: om als goede vrienden elkaar lief te hebben, die genadegave is dus heel persoonlijk en daarmee ook heel gevarieerd. Het snoeimes door de Vader gehanteerd, knipt niet volgens een gestandaardiseerd patroon wat takjes weg, maar hij snijdt met liefdevolle aandacht elk rankje bij, doelgericht, zodat de liefde voller wordt, mooier, sterker, niet in het algemeen, maar precies in dit ene rankje, waaraan hij met volle aandacht werkt. Elk afzonderlijk rankje gaat door zijn eigen snoei- en groeiproces. Laten we elkaar daarom vooral niet afrekenen op de maat van de liefde die we tonen, op het functioneren in de gemeente… Laten we elkaar liever helpen. We zijn immers allemaal nog maar leerling-vrienden van Jezus, rankjes aan zijn wijnstok, die gesnoeid en bijgesneden moeten worden, ieder op zijn eigen wijs, en níet door óns, maar enkel door de Vader, de wijngaardenier, die soms inderdaad één van ons als snoeimes gebruikt. Gún dus eenieder zijn of haar snoei- en groeiproces en wees blij met elkaar en dankbaar voor elkaar, overbelast elkaar niet door liefde te eísen, maar ga met haar mee op haar weg; verdraag hem in zijn falen, huil er samen om, en help elkaar weer op, om terug te keren naar de weg van de liefde. Laten we zo samen, als goede vrienden, al is het vallen en opstaan, mét Jezus de weg van de liefde gaan, op weg naar Pasen. Hij geeft zijn leven voor zijn vrienden, zijn leerling-vrienden, voor ons, voor állen die bereid zijn van harte gehoorzaam te zijn.
Weet je, ‘goede’ vrienden zijn misschien niet altijd ‘de leuksten’, misschien zelfs niet altijd ‘heel prettig gezelschap’. Goede vrienden laten je soms in de steek, je verwacht dat niet, maar het gebeurt toch. Hopelijk wordt dat dan hún snoeiproces.
Maar een echt goede vriend bén je, als je gehoorzaam bent aan het gebod van Jezus om elkaar lief te hebben ongeacht of je de ander ‘leuk’ vindt, of ‘prettig gezelschap’. Een goede vriend bén je, als je luistert met je oren én je hart, vanuit die onvoorwaardelijke liefde van God, die in jou geaard is en meer en meer mét jou verworteld raakt.
Laten we elkaar uit liefde verdragen en in oprechte vriendschap samen op weg gaan naar Pasen. Christus geeft zijn leven ook voor ons, zijn leerling-vrienden, die de weg van liefde nog leren te gaan, hij vergeeft ons falen en droogt onze tranen.
Laten we steeds weer elkaar helpen