Alle preken

Willen we nog diep bukken?

Gemeente van Jezus Christus,

Op de grens van het beloofde land houdt Mozes, die aan het eind van zijn leven is een lange rede. Deze rede is pas later opgeschreven en niet historisch maar de woorden hebben een belang voor alle tijden. Mozes en de profeten na hem, zo lezen we in het Oude Testament hebben er hun handen vol aan het volk van Israël te waarschuwen om het verbond met hun Bevrijder trouw te zijn. Voortdurend dreigt het volk toe te geven aan de verleiding de Eeuwige, de God van Israël, de rug toe te keren. Die verleiding komt van niet alleen van buitenaf, verleiding en verleiders zijn ook te vinden binnen Israël zelf.

Die verleiders, die profeten zijn er alle eeuwen door geweest. De filosoof en econoom Karl Marx profeteerde in de negentiende eeuw dat er een maatschappij in het verschiet lag waarin geen onderscheid meer zou zijn tussen de klassen, tussen de arme fabrieksarbeiders die werden uitgebuit door de ondernemers en de fabriekseigenaren. Er zou na een wereldrevolutie totale gelijkheid zijn. Het was een profetie die veel mensen aansprak maar het communisme dat uit Marx’s ideeën voorkwam riep op een andere god dan de Eeuwige te dienen. Want godsdienst is opium van het volk predikte Marx. De mens heeft volgens hem de religie in het leven geroepen als middel om zichzelf in een roes te helpen nu het aardse leven zo ondraaglijk was geworden. Religie helpt de arbeidersklasse dom te houden en verdedigt de uitbuiting.

Gouden bergen werden beloofd, welvaart en welzijn voor alle mensen maar we weten waartoe het communisme heeft geleid, een totalitair regime dat slaafse gehoorzaamheid eist en kritiek op het regime met strafkampen en executies monddood maakt. Het was geen bevrijding, de ene slavernij werd geruild voor de andere.

Je zou dus het bijbels verzet tegen die andere, die onbekende goden moeten verstaan als een theologische vraag. Welke God dien je?

Mozes had ervoor het volk gewaarschuwd niet nieuwsgierig te zijn naar de goden van andere volken. En dan volgt de waarschuwing tegen de profeet uit eigen midden die een teken of wonder voorspelt. Als bovendien het teken of wonder dat hij gesteld heeft uitkomt, lijkt zijn betrouwbaarheid als profeet van de Eeuwige aangetoond. De tekens en wonderen die zijn gezag legitimeren vormen hier echter de opmaat voor de oproep andere goden achterna te gaan en hen te dienen

Luister niet naar de woorden van die profeet, zo roept Mozes het volk op. Wat moet Israël dan wel doen? Op de opdracht niet te luisteren naar de verleider-profeet volgen zes daarmee contrasterende geboden: de Eeuwige achternagaan; hem vrezen; zijn geboden onderhouden; luisteren naar zijn stem; hem dienen; hem toegedaan blijven: samen te vatten als de grote opdracht aan het volk: trouw blijven

aan één God, de Eeuwige, de God van Israël, en aan zijn geboden. De profeet die het volk verleidt verdient de doodstraf, wel een krasse maatregel. Maar hij zet het volk op tegen de Bevrijder van Israël, zo iemand moet je geen podium geven. De God van Israël is een Bevrijder, daarop ligt de nadruk. Hij heeft Israël uit de slavernij, uit Egypte bevrijd, andere goden hebben aan die bevrijding part noch deel gehad. En het volk moet niet weer tot slavernij vervallen, in de ban van andere goden komen.

Blijf bij uw Bevrijder, eeuwen later klinken die woorden door in het optreden van Jezus. Marcus verhaalt hoe Jezus en zijn leerlingen door Galilea trekken terwijl Jezus hun onderwijst. Hij zei tegen hen: “De Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de mensen. Die zullen hem doden, maar na drie dagen zal hij uit de dood opstaan”. Dit is de tweede keer dat Jezus zijn lijden en sterven aankondigt.

De eerste lijdensaankondiging in Marcus acht wordt voorafgegaan door Petrus’ geloofsbelijdenis ‘Gij zijt de Christus’, maar onmiddellijk gevolgd door onbegrip van Petrus die Satan wordt genoemd. Daarna noemt Jezus de voorwaarden om Hem te volgen. Na deze eerste lijdensaankondiging volgt het verhaal van de verheerlijking op de berg, de hemel raakt de aarde. Een contrast met wat er volgt: Marcus beschrijft de genezing van de jongen die bezeten is door een stomme geest. De leerlingen kunnende jongen niet genezen, Jezus geneest de knaap en op de vraag van de leerlingen waarom zij de jongen niet konden genezen, antwoordde hij dat geesten die mensen beletten een mondig, een volwaardig mens te zijn alleen door gebed kunnen worden uitgedreven.

De eerste lijdensaankondiging werd door Petrus niet begrepen en ook deze keer op de reis door Galilea kunnen de leerlingen de zin van Jezus’ woorden niet vatten maar durven ze er ook niet naar te vragen. Ze hadden kennelijk nog niet begrepen dat het koninkrijk van God dat Jezus predikte niet van deze wereld is. Ze waren niet bezig met goddelijke zaken maar met een ander, menselijk probleem. Wie is de belangrijkste?

Hoe komen de leerlingen van Jezus bij die vraag? Misschien door de gebeurtenis van de verheerlijking op de berg kort ervoor? Daar immers waren drie discipelen met Hem gebleven terwijl de anderen de berg moesten verlaten. Waren die drie dan het belangrijkst? Daarover spraken zij!

De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van mensen, die alleen maar kunnen vragen wie er de grootste en sterkste is. Marcus verwoordt hier kritiek op de mens die het geheim van de Messias niet wil zien. Het is een spiegel waarin we onszelf zien. Het is niet prettig die spiegel ter hand te nemen, maar willen we volgelingen worden van deze Heer, dan is die eerlijke confrontatie onvermijdelijk. En hoe graag zijn wij niet belangrijk, belangrijker dan de ander, vergeten we dat we op weg zijn naar het koninkrijk van God dat niet van deze wereld is?

De vraag van de leerlingen deed mij denken aan de Joodse raad, waarover onlangs een serie op televisie te zien was. De Raad werd in het begin van de Tweede Wereldoorlog opgericht als een diplomatiek contactorgaan tussen de Joodse Nederlanders en de Duitse bezetter. De leiders van de Raad dachten dat ze door te onderhandelen de situatie voor de joden konden rekken tot de oorlog voorbij was. De Raad had een stem bij de deportaties, zij moesten aanwijzen wie onmisbaar, wie

belangrijk waren en dus konden blijven en wie konden worden gedeporteerd. Wie is de belangrijkste?

Blijven wij ook niet vaak hangen in onze eigen wereld, net als de leerlingen van Jezus. Gaan we niet zelf vaak mee in de race de belangrijkste te zijn? Jezus haalt er radicaal een streep door, het koninkrijk van God heeft niets te maken met aanzien, macht of de belangrijkste te zijn.

Als Jezus en de zijnen in Kapernaum komen en in huis zijn vraagt Jezus naar hun gesprek onderweg. Letterlijk staat er ‘op de weg’ Jezus leert aan het begin van het verhaal over die weg, de weg die hij moet gaan van dood en opstanding. Het onderweg zijn of op de weg zijn is een uitbeelding van de weg van Jezus gaan met alle consequenties van dien. Dat wordt duidelijk uit het vervolg van het verhaal.

Op de vraag van Jezus naar het gespreksonderwerp van de leerlingen volgt een zwijgen van hun kant. Kibbelen over wie het belangrijkste is, is beschamend. Jezus gaat zitten en nu begint het onderwijs pas goed over wat het betekent met Jezus op weg te gaan. Hij zei hun: “Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal willen zijn en ieders dienaar” In Gods koninkrijk gaat het niet om macht of aanzien maar om dienstbaarheid. God dien je door de minsten te dienen, mensen zonder aanzien en Jezus maakt dat aanschouwelijk door een kind in hun midden te zetten.

Het woord dat hier gebruikt wordt duit erop dat het om een jong kind gaat, een peuter of kleuter. Jezus sluit het kind in de armen, ‘in- armelen’ staat er letterlijk. Die term komt alleen bij Marcus voor en hij gebruikt het woord even verderop bij het tafereel van de kinderzegening. Het is een omhelzing die een terechtwijzing aan het adres van de leerlingen bekrachtigt. Bij de andere evangelisten staan het kind in het midden, als een voorwerp in een leslokaal waar Jezus met een aanwijsstok naar wijst. Jezus omhelst het kind, een beschermend, koesterend gebaar, een gebaar van erkenning.

In de tijd van de bijbel hadden kinderen geen eigen wereld. De kinderjaren werden beschouwd als het stadium van onafheid en onvolkomenheid dat men zo spoedig mogelijk achter zich moest laten. Het joodse kind begon pas mee te tellen als het de ‘leeftijd der geboden’ had bereikt. Jezus heeft iets met kinderen. Hij geneest het dochtertje van Jairus, hij pakt haar hand en doet haar opstaan; hetzelfde doet hij met de zoon van iemand uit de menigte die was bezeten door een stomme geest. Jezus raakt aan, sluit kinderen in de armen die tot hem komen. Kinderen horen bij de gemeenschap. Een kind is kwetsbaar, zeker zo’n jong kind. Staat het kind symbool voor de kwetsbaren; Jezus raakt iedereen aan die op de een of ander manier buitengesloten is. Hij is in de evangeliën bijzonder aanrakerig.

Jezus geeft zijn leerlingen geen reprimande over hun gespreksonderwerp op de weg maar leert hun waar het op de weg naar Jeruzalem, de plaats waar hij zal sterven en opstaan en de plaats waar het koninkrijk van God begint om gaat. “Wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt neemt niet mij op maar hem die mij heeft gezonden”

Het kind dat model staat voor alles wat weerloos is; het bij uitstek sociale, je ontfermen over dat kind, over de weerlozen, is de weg die direct naar Jezus en via Hem naar God toe gaat, en omgekeerd van Hem naar ons, zijn kinderen.

Kinderen, vooral kleine kinderen zijn grenzeloos nieuwsgierig, ze kunnen eindeloos vragen stellen, het woord ‘waarom’ is daarbij favoriet. Wie namens Jezus een kind opneemt krijgt zulke ‘waarom’ vragen, vragen die ons leren mondige mensen te worden, mensen zoals God die heeft bedoeld toen hij de wereld schiep en de mensen tot co-schepper maakte. Wie het kind in de ogen kijkt ziet de vragen van Jezus.

Wie zijn de kwetsbaren in de samenleving? Wie omarm je ter bescherming of erkenning? Welke naam geven we dit kind in het midden: de eenzamen in de verpleeghuizen, de vluchtelingen, de werklozen, zij die niet meetellen in de samenleving? Hoe laten we ons inspireren door het onderricht van Jezus?

En niet alleen de medemens maar het kind staat voor alles wat in de wereld kwetsbaar is: hoe gaan we dan om met de kwetsbaarheid van de natuur, met de bossen, de lucht, het water en de dieren?

En het kind zit ook in onszelf; het is onze kwetsbare kant. We willen het niet graag laten zien maar we hebben allemaal averij opgelopen in het leven, pijn en verdriet. Durf je je kwetsbaarheid onder ogen te zien, net als Jezus het te omarmen?

Het kind begint aan de weg naar de volwassenheid, struikelt en gaat weer opnieuw op weg. Durf je te erkennen dat je struikelt, dat je moet groeien? Als je dat omarmt kan het zomaar gebeuren dat je ervaart dat God zelf je omarmt.

Wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar hem die mij gezonden heeft. Door die vragen te blijven stellen blijven we bij onze Bevrijder en kunnen we samen met Jezus op weg gaan, het koninkrijk van vrede en gerechtigheid dienen en vorm geven hier en nu.

Een kort joods, chassidisch verhaal tot slot: aan een joodse rabbi werd door een leerling een vraag gesteld: “Vroeger waren er mensen die God van aangezicht tot aangezicht zagen. Waarom zijn die er vandaag niet meer?” De rabbi antwoordde: ”Omdat in deze tijd niemand zich meer zo diep wil bukken”

Iets om over na te denken

Amen

22 september 2024
Hettie Oudelaar
Maranathakerk
Deuteronomium 13: 2-6 Marcus 9: 30-37