Alle preken

Het Koninkrijk Gods is in uw midden!

Zusters en broeders,

Waarom doen we wat we doen? In de kerk, in de liturgie? Waarom houden we ons met God bezig? Luisteren we naar de bijbel, zingen we, bidden we? Misschien dat velen dáár geen goed antwoord meer op wisten te geven; en er maar mee ophielden. Misschien dat de kerk er eigenlijk ook geen goed antwoord op weet te geven. Maar dan is het ook niet verwonderlijk dat de belangstelling voor kerk afneemt. Om niet te zeggen: in razend tempo inéénstort.

Waarom aan God doen, in een wereld die dat steeds minder begrijpt en er geen oog voor, en nauwelijks nog boodschap áán heeft. Maar het is geen vraag die niet alleen in onze seculiere tijd gesteld wordt. In feite is het een diepliggende vraag die altijd aan de kerk, aan het geloof, aan de liturgie gesteld werd. Een vraag die waarschijnlijk nóóit door alle gelovigen even diep werd doordacht, maar die wel altijd de dragende kracht was van wat er gebeurde. Wie zich erin verdiept komt al snel in de krochten van de kerkgeschiedenis terecht. Diepe spelonken, met duistere gangen, vol spinweb en de stof van eeuwen. Met onvermoede schatten en verbluffende inzichten, ook. Maar al te vaak in ondoordringbare taal vervat; wollige vroomheid van oude belijdenisgeschriften met woorden als verootmoediging, wezensgelijkheid en predestinatie. Niet zelden in het Latijn of in technisch Grieks, waarin één lettertje een wereld van verschil kan maken. Soms Hebreeuws, Syrisch of Russisch. Kortom, een woud aan ontoegankelijkheid, waar vrijwel niemand aan begint.

Vandaag doet deze vraag zich op een bepaalde manier voor vanwege het repertoire van de cantorij: een beetje op de orthodoxe toer. En dat niet orthodox in de zin van zwarte kousen-waarheid uit de Biblebelt, maar orthodox in de zin van Oosters-orthodox. In feite veel meer de bakermat van het christendom dan het westerse christendom waar onze kerkelijke traditie uit voorkomt. En met een theologische fijngevoeligheid waar de westerse theologie nooit aan heeft kunnen tippen. Een theologie óók die bepaalde andere afslagen heeft genomen dan ‘wij’, en die bepaalde afslagen nadrukkelijk niet heeft genomen. Een theologie waarin controverses uit de 4e eeuw vandaag de dag nog urgent actueel kunnen zijn, zodanig dat ze directe invloed hebben op de oorlog in Oekraïne. Een traditie daarmee die niet zondermeer te verkiezen zou zijn boven ‘onze’ manier van denken en doen. Maar een traditie die mogelijk wel als spiegel zou kunnen fungeren om onszelf beter te begrijpen. En een traditie waarin we ander antwoord kunnen vinden op de vraag ‘waarom doen we wat we doen’. Een ander antwoord, dat ons in bepaalde opzichten áán zou kunnen zeggen.

Eigenlijk spreken we hierbij over de diepe onderstroom van de hele kerkgeschiedenis, en ik verklap alvast maar even dat we alle finesses dus vast geen recht kunnen doen. Maar een grof verschil tussen het oosterse en het westerse denken is dat het westerse christendom gericht is om ergens te komen, en het oosterse christendom om ergens te zijn. Waarom doen we wat we doen, waarom doen we aan God? Was ‘ons’ antwoord niet lang: om in de hemel te komen? Het leven op aarde was slechts een opstap tot het hiernamaals; pas dáár kwamen we in Gods domeinen. Het geloof was een manier om de hemel te verdienen, of anders in de hel te belanden. Maar is dat antwoord in brede zin nog overtuigend? Als het geloof niet over ons en nu gaat, wat betekent het dan in ons leven? Ik stap met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis, maar een rode draad van het westerse denken is dat het goddelijke ergens anders is.

En dáár denkt het oosterse christendom anders over. Zeker kennen die ook nadrukkelijk het verschil tussen hemel en hel, en zijn de regeltjes in het algemeen nog heel wat strakker dan bij ons. En al te veel vrije keuze heb je sowieso niet. De wet wordt je vóórgeschreven; niet zelden door geestelijken die zeker niet vanzelfsprekend vroom, deemoedig of eenvoudig zijn. Maar het koninkrijk van God is niet altijd ergens anders. Het koninkrijk van God is hier; in ons midden. Of beter gezegd: is in het hart van de liturgie. Want hier, in de kerkdienst raakt het goddelijke en het menselijke, raakt het hemelse en het aardse elkaar. In de liturgie zijn wij in het hemelse domein.

In dit kerkgebouw kan het eigenlijk niet zo goed. De westerse kerkbouw, waar dit gebouw in al haar eenvoud een uitstekend voorbeeld van is, kom je binnen en trekt de aandacht naar het koor. Daar waar oorspronkelijk in de katholieke kerk het altaar stond en waar het heil werd bereid; daar was het hele gebouw naartoe op weg. Denk aan de grote kathedralen; het gebouw trekt je naar voren en vormt met haar ritmische zuilengangen een weg naar het heil toe. Hoe anders is een Oosters-orthodoxe kerk. Daar is nauwelijks sprake van beweging. Vanuit de voorhal sta je direct in de liturgische ruimte; een ruimte die geen weg is, maar waar hemel en aarde elkaar raken. Ze raken elkaar in de iconostase; de wand met iconen, schilderingen die het membraam, een vlies, zijn tussen goddelijk en wereldlijk. Op bepaalde momenten in de liturgie opent het zich om een blik op het hemelse te krijgen. De iconenwand houdt veel onzichtbaar, maar maakt de lofprijzing altijd hoorbaar. De lofprijzing die aan God is gericht. Waar we in opgenomen kunnen worden, die door de geestelijkheid wordt verzorgd en die we lang niet in alle opzichten zelf hoeven te begrijpen of zelfs te verstaan. Want het mag groter zijn dan wijzelf. In die ruimte gaat het er niet om dat wij snappen hoe het er allemaal aan toe gaat, gaat het er niet om dat onze keuzes ertoe leiden dat we de hemel bereiken, of zouden kunnen verspelen. Maar gaat het erom dat het goddelijke groter is dan wij kunnen overzien, en dat we daarmee in contact kunnen treden, dat we er deel van mogen worden.

En het belangrijkste moment van deel worden aan het goddelijke, is de eucharistie. Het avondmaal. Want dáár komen we bij God aan tafel en krijgen we deel aan het lichaam van Christus. Wie zich hiermee bezig gaat houden komt helemáál in de aller-ijlste sferen van de theologische hoogdraverij. Terwijl dat eigenlijk misschien juist niet de bedoeling is. Want het gaat er wellicht juist om dat het niet moeilijk en ingewikkeld is. Maar juist heel concreet, heel dichtbij en heel toegankelijk. Het koninkrijk van God is daarbij niet ergens anders, of iets anders, het was immers in hun midden.

De kerkgeschiedenis heeft dat niet altijd onthouden. Om allerlei redenen werd het geloof, en werd zeker het avondmaal, een handeling waar van alles om heen werd bedacht. En waar heel wat bij uitgelegd moest worden om het over het voetlicht te krijgen. Waar de macht van de clerus nadrukkelijk een rol in ging spelen, of de macht van deskundigen, die het beter zouden weten dan de rest van de gelovigen. Misschien is de terugloop van de kerk óók wel een teken dat de opgeklopte bemoeienis van kerkelijke macht is doorgeprikt. Misschien dat dat wel ruimte geeft om de vraag ‘waarom doen we wat we doen’ opnieuw te doordenken, en van een goed antwoord te voorzien.

En dan komen we wellicht opnieuw in de buurt van het lichaam van Christus. Want in Christus is God immers in het vlees gekomen. Dat gaat er om dat Hij niet op afstand is gebleven, maar dat in Christus hemel en aarde elkaar raakten. Elkaar raken; in de tegenwoordige tijd. Want het is nooit opgehouden. Waar in liefde mensen elkaar met hun gaven dienen, is de Geest van Liefde werkzaam, is Christus present en wordt God waargemaakt. In de liturgie zijn we deel van het koninkrijk van God, en vormen wij samen het lichaam van Christus.

Dat is niet iets anders, daarin komen wij juist volkomen tot onszelf. Want in de liefde van Christus zijn wijzelf aanvaard zoals we zijn. Met alles wat ons aankleeft. Met wat we goed hebben gedaan en wat onze verdienste is. Maar zeker, en misschien wel vooral, met alles waarin we tekortschoten en gefaald hebben. De ontoereikendheid wordt ons niet aangerekend. En dáárin ontmoeten we het hemelse. Want vanuit de wereld worden we altijd afgerekend op wat we hebben gedaan of nagelaten. Is dat niet altijd de vraag: doet ons leven er toe? Mag ik er zijn, ben ik wel goed genoeg. En is dat niet een vraag die we vaak stelpen met succes, met winst, bezit, aanzien, populariteit? Maar zijn dat niet antwoorden die altijd weer weg kunnen vallen? Antwoorden bovendien die ons niet tot onszelf brengen, omdat ze altijd afhankelijk zijn van de bewondering van anderen? In de genade van God mogen we tot onszelf komen. Want bij God gaat het niet om het verwerven van verdienste, maar om het aanvaarden van Zijn genade. Als we Zijn liefde durven aanvaarden, dan zijn we niet langer afhankelijk van het oordeel van anderen. Zelfs niet het oordeel van onszelf. Want als we Gods genade omarmen, dan kunnen we niet min denken over onszelf.

Waarom doen we wat we doen? Ook in de kerk, in de liturgie. Ten diepste misschien wel om die aanvaarding van God te vieren. Om God te danken voor Zijn ontferming. Om te leven van de liefde. Om te horen wat dat betekenen mag en kan, en vooral om het met elkaar te delen. Aan de tafel van God, en gesterkt met de zegen van God aan het slot van de dienst, óók in de wereld. Want zoals Christus in de wereld kwam om te dienen, zo zijn ook wij geroepen om die liefde dienstbaar waar te maken.

Amen

21 november 2024
Wouter Slob
Bartholomeuskerk
Openbaring 4: 1-8 Lucas 17: 20-21 (Naardense Bijbel)