Preek 24 augustus 2025
Gemeente van Jezus Christus,
Op weg naar Jeruzalem doet Jezus steden en dorpen aan en daar geeft hij onderwijs. Tijdens dat onderwijs wordt hem de vraag voorgelegd ‘of er maar weinigen zijn die worden gered’
En die vraag, of er maar weinigen worden gered, nodigt ons uit om over redding na te denken. Wat mijzelf betreft is dat niet direct een vraag die me veel bezig houdt, en ook geen vraag die ik in mijn hoek van de kerk veel tegenkom. Ik weet dat die vraag in diverse kerken en groeperingen van belang is, maar voor mijzelf en mijn omgeving is het op dit moment veelmeer de vraag of God bestaat, en wat je je daarbij moet voorstellen, en of er mensen gered kunnen worden van de bommen en de honger, en of mensen tot bloei kunnen komen.
‘Ben jij gered?’ Die vraag kom ik af en toe nog wel eens tegen, meestal op het stationsplein in Utrecht, als ik van de trein naar mijn werk loop, waar mensen bij standjes hun boodschap brengen. Ik reageer nogal verschillend op die vraag, net hoe de wind waait of mijn pet staat. Soms ben ik verveeld: ‘o ja, om gered te worden moet je dingen over Jezus geloven die volgens mij helemaal niet in de Bijbel staan’. En soms raak ik geïrriteerd: ‘ga toch alsjeblieft weg met je opdringerigheid’. En soms ben ik welwillend: ‘het getuigt toch van mensenliefde dat die mensen daar staan’. Maar veel verder dan een flauwe glimlach over de vraag, of ik gered ben, kom ik toch niet.
En toch opent onze evangelielezing met de vraag naar redding. Misschien zou ik dan eens moeten vragen, waarvan jij gered zou moeten worden. Misschien moet je gered worden van een verleden dat pijn doet; of van een lichaam of een geest waarin je opgesloten zit; of van een leven waarin je geen lucht meer krijgt; of misschien moet je gered worden van nood, financiële of materiële nood. Ik kan me goed voorstellen dat je daarvan gered wilt worden, maar als ik bij mezelf naga waarvan ik gered zou moeten worden, vind ik dat nog niet zo gemakkelijk om te zeggen. Er is genoeg in mijn denken en doen dat anders zou moeten, er is genoeg waarvan ik af zou willen, maar of ik daar nu van gered moet worden?
Als ik er langer over nadenk, zou ik je misschien zeggen dat ik van de godverlatenheid of godvergetenheid gered zou moeten worden. En daarmee bedoel ik dat ik gered zou moeten worden van een comfortabel bestaan waarin ik me als bevoorrecht mens vrij kan bewegen, en van alles kan doen, zonder dat het ertoe lijkt te doen, waardoor een comfortabel bestaan betekenisloos lijkt te worden. ‘Verlorener dan de verloren zoon bij de varkensbrij is diens zoon aan een de tafel vol lekkernij’, schreef de Zwitserse dichter-dominee Kurt Marti. Van zo’n soort verlorenheid, van zo’n soort zinloosheid, van zo’n uiteindelijk leeg comfort zou ik gered moeten worden, door met God te leven.
Er komt, zou ik bijna zeggen, onheil aan, dat de prachtige dis vol mooie gerechten waaraan wij in onze samenleving zijn gezeten, weleens zou kunnen verstoren. ‘Het woeden van de storm verwondert niet’, zegt de dichter Rilke, ‘je hebt hem zien ontstaan’. Wij beschermen onze dis nog, binnen onze grenzen, door universele waarden en mensenrechten op te geven. Wij verzamelen alle vruchten nog, zolang de aarde ze voortbrengt, tussen droogte en vloed, totdat de ijskappen zijn gesmolten. We zit nog aan tafel terwijl we de storm kunnen zien komen. Nog eens de dichter Rilke: ‘Wie nu geen huis heeft, bouwt er ook geen meer. Wie nu alleen is, zal het lang nog blijven; zal waken, lezen, lange brieven schrijven en rusteloos door lege lanen dwalen, als bladeren op de herfstwind drijven.’
Ben je gered? Die vraag zou ik zo vertalen: heb je een huis waarin je de storm kunt doorstaan? Heb je grond onder de voeten en een basis onder je bestaan om ook dan overeind
te blijven en er ook dan nog steeds voor anderen te zijn? Ben je in God geborgen als de wereld verwaait? – en dat is uiteindelijk toch een ernstige vraag, die we misschien maar beter niet met een minzame glimlach zouden moeten afdoen.
In het evangelie wordt de vraag naar redding niet gesteld vanuit de gedachte dat een relatief goed tijdperk aan het verdwijnen is, maar vanuit de gedachte dat er door een ingreep van boven na veel verschrikkingen een nieuwe wereld komt, die uit de hemel neerdaalt, waardoor wij van de oude worden verlost. Die gedachte is voor sommigen misschien heel vanzelfsprekend ‘bijbels’, voor anderen is ze juist weer apocalyptisch en negatief geladen. Ik zou zeggen, dat die voorstelling van een nieuwe wereld een voorstelling uit die tijd was, en dat Jezus vanuit die voorstelling de vraag krijgt voorgelegd, wie er in de nieuwe wereld gered worden – wie er naar die nieuwe wereld overgaan – en dat Jezus vanuit die voorstelling ook een antwoord geeft. En laten we dan dat antwoord maar eens oplettend lezen.
Iemand vraagt Jezus: ‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ en het antwoord dat Jezus geeft klinkt behoorlijk streng. Jezus antwoordde: doe alle moeite om door de smalle deur naar binnen te gaan, want velen, zeg ik jullie, zullen proberen naar binnen te gaan maar er niet in slagen. Er zijn er dus veel, die geen huis hebben, die niet genoeg grond onder de voeten hebben om de storm te doorstaan, onvoldoende basis om niet met de winden te verwaaien. Doe dus je best om binnen te komen. Maar: ‘Als de heer des huizes eenmaal is opgestaan en de deur heeft gesloten, en jullie staan buiten op de deur te kloppen en roepen “Heer doe voor ons open”, dan zal hij antwoorden: “Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan?” Jullie zullen zeggen: “We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken en u hebt in onze straten onderricht gegeven”. Maar hij zal tegen jullie zeggen: “Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan? Weg met jullie, rechtsverkrachters!” Je moet dus je best doen om binnen te komen, (maar wat is ‘binnen’? Is dat binnen in een huis dat de komende storm kan doorstaan of ‘binnen’ in de nieuwe wereld als de oude vergaat – of zou dat verschil niet eens zo groot zijn?), hoe dan ook moet je jouw best doen om binnen te komen, maar je kunt te laat zijn en je kunt te traag zijn. We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken en u hebt in onze straten onderricht gegeven – laat ons binnen. Je kunt hebben gegeten en gedronken bij de Heer (aan het avondmaal of de eucharistie hebben deelgenomen) en je kunt naar zijn onderricht hebben geluisterd (preken en kerkdiensten hebben bijgewoond), maar als dat het was, en je alleen maar recht hebt gepraat en geen recht hebt gedaan, sta je buiten.
Dan zullen jullie jammeren en knarsetanden wanneer je Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten in het koninkrijk van God ziet, maar zelf buitengesloten wordt. Uit het oosten en het westen en uit het noorden en het zuiden zullen ze komen, en ze zullen aan tafel genodigd worden in het koninkrijk van God. En bedenk wel: er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.
En deze passage bevat de sleutel om onze lezing uit Lucas goed te begrijpen. De vanzelfsprekende voorstelling van die tijd was, dat wij van Abraham, Isaak en Jakob zijn en dat wij het koninkrijk zullen binnenkomen, en dat wij zullen zien hoe de heidenen, die nu de macht hebben, zullen worden buitengesloten. De vreugde dat wij straks binnen zijn, wordt ook alleen maar groter omdat zij straks buitenstaan. Maar Jezus maakt nu duidelijk dat je helemaal niet gemakkelijk binnenkomt vanwege afkomst, levensovertuiging, etniciteit, of wat dan ook. Je moet je best doen om binnen te komen, en als je denkt dat jij wel binnen bent, zul
je verbaasd staan dat jij bent buitengesloten, terwijl van alle kanten mensen binnengaan waarvan jij dacht dat ze uitgesloten waren.
‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Jezus gaat op die vraag niet echt in. Had je een getal gewild? Een percentage van de hele mensheid dat naar de nieuwe wereld of naar de hemel mag? Jezus geeft geen concreet antwoord. Maar hij zegt met zoveel woorden, en dat is ook de boodschap die in zijn onderricht centraal staat, ‘stel geen domme vragen en doe niet aan speculaties, maar laat het aantal geredden over aan Gods wijsheid en genade. En zoek zelf eerst het koninkrijk van God, dat nabij is, en zorg dat je daar binnengaat. Want als je niet binnengaat in het koninkrijk van God, kom je buiten te staan, en gaan anderen daar binnen die je er nooit had verwacht.
Het koninkrijk van God binnengaan, dat staat centraal in het evangelie. En dat is volgens mij nog iets anders dan door de storm uit een oude wereld verdreven worden, of na de ondergang in een nieuwe hemelse wereld binnengaan. Het koninkrijk van God binnengaan is nog iets anders.
Het koninkrijk van God is geen land met grenzen en een paspoort. Het koninkrijk van God is geen regio boven de aarde of buiten het melkwegstelsel. Het is ook geen gebied uit een andere, verleden of toekomstige tijd, die er vroeger was of straks zal komen. Het koninkrijk van God is daar, waar God koning is. Waar niet de machten, niet de vijandigheden, niet het egoïsme, niet de eigen groep, maar God koning is. Dat maakt het koninkrijk van God misschien wat ongrijpbaar. Het is niet aan een aards gebied gebonden, maar kan zich overal voordoen. Het kan steeds gebeuren. En dat koninkrijk zonder gebied en grenzen gebeurt, als je het evangelie leest, vooral onder mensen die niet zo’n vaste en zekere identiteit hebben, die de betrekkelijkheid van hun eigen plaats inzien, die niet echt bij hun eigen groep horen. En dat koninkrijk is nogal bewegelijk. Wie het overkomt, heeft het nooit vast in de greep. Het is een gave die mensen gegeven wordt, dat God regeert, en tegelijk is het ook een opgave, om God te laten regeren.
Pal voor onze lezing uit Lucas staan twee toelichtingen van Jezus op het koninkrijk van God. ‘Waarop lijkt het en waarmee zal ik het vergelijken?’ vraagt hij in zijn onderwijs, dat hij in de dorpen geeft waar hij langs trekt op weg naar Jeruzalem. ‘Het lijkt op een mosterdplant die in de tuin uitgroeit tot een grote struik waar de vogels van de hemel zich in komen nestelen. En het lijkt op zuurdesem die door een vrouw met drie zakken meel werd vermengd en alle meel doordesemt’. – Het koninkrijk is dus niet zo heel veel van zichzelf, een klein mosterdzaadje of wat zuurdesem, maar als het in jouw tuin komt, als het door jouw meel trekt, als het jouw leven binnengaat, brengt het een fundamentele verandering teweeg waardoor alles anders komt te staan en van smaak verandert. Dan ben je, zou ik zeggen, ‘gered’. Dan heb je een huis, om met Rilke te spreken, dat misschien geen muren heeft, niet op een plaats staat, geen adres heeft, maar jou wel kan bergen als jouw plaats op de tocht komt te staan.
Dat koninkrijk moet je binnenkomen, zegt Jezus. Maar hoe dan, als dat koninkrijk zo moeilijk te pakken en te lokaliseren is, hoe kom je daar dan binnen? Ik weet dat niet goed, en ik ben door die vraag eigenlijk ook overvraagd, maar ik zou het je vanmorgen tentatief, als poging en voorlopig, zo in overweging willen geven. Wij komen het koninkrijk van God niet vanuit onszelf binnen. Wij moeten daar binnengelaten of binnengebracht worden. Wij komen daar binnen door Christus – en ieder ander zou jouw Christus kunnen zijn, zoals jij het misschien ongeweten voor een ander bent. Of er weinigen of juist veel gered worden hangt dan ook van ons af. Amen.