Zwaar, raar en waar
'Hebt U Juda verworpen?'
Zusters en broeders,
‘Zwaar, raar en waar’. En dat laatste dan nog met een aarzelend vraagtekentje: ‘waar?’ Zo regaarde één van de deelnemers van een bijbelgroepje afgelopen week op de lezing uit Jeremia. We vallen er een beetje in en de context van de lezing is overgeslagen. Maar opwekkend is de lezing in ieder geval niet. De stank van dood en vernietiging walmt ons tegemoet en de profeet klaagt zijn nood; -en de nood van het volk.
Jeremia, één van de grote profeten, schrijft net als Jesaja in een periode van grote onrust en groot gevaar. In beide gevallen gaat het om dreiging van buitenaf, om aanstormende legers, om vernietiging van het land en uiteindelijk om wegvoering in den vreemde. Jesaja schrijft daarbij over het noordelijke rijk Israël, dat in de 8e eeuw voor Christus wordt platgewalst door de Assyriërs. Jeremia is ongeveer 150 jaar later en schrijft over het Zuidrijk Juda met Babylon als vijand. En net als eerder in het Noorden zal ook hier het land worden ingenomen, zal er veel verwoesting en dood zijn, en wordt het volk in ballingschap gevoerd.
Het einde lijkt het te zijn van het volk Israël. Een bitter einde, met een bittere nasmaak. Want God had hen toch trouw beloofd? Had Hij het volk niet zelfs het Land beloofd? En was dat volk niet Zijn oogappel, waren zíj het niet de uitverkorenen? Dan zou God hen toch ook wel steunen en beschermen? Zoals elke god uit het Midden-Oosten zijn volk nabij zou zijn? Jeremia herinnert God er zelfs nog even aan: ‘ontluister Uw troon toch niet’, zegt hij in de lezing van vandaag. Als wij, Uw volk te gronde gaan, dan staat U ook zelf te kijk! Dan worden wíj, maar ook U, tot spot van de volken… Een bede waarmee ook Mozes ooit God had weten te vermurwen. Maar een bede die nu niets uit zou halen. Want Juda zou worden verwoest.
Historisch zijn de boeken van Jesaja en Jeremia goed te plaatsen. In feite gaat het om verzamelingen geschriften waarvan de eenheid soms ver te zoeken is. Maar dat is gezien de tijd van spanning, chaos en vertwijfeling niet zo heel vreemd. Beide boeken worstelen met de vraag: hoe rijmen we de vernietiging van het land met de grootheid van God? En hoe verstaan we de notie van uitverkorenheid met de ervaring van ballingschap? Wat betekent de landbelofte, als het land ook verloren kan gaan?
Als historisch tekst zijn deze Bijbelboeken wel te plaatsen, in grote lijnen. Maar de Bijbel is niet zomaar een historisch boek. Alsof het alleen om lang geleden zou gaan. De teksten spreken ook tot óns, vandaag. En wat moeten wij er dan mee aan? ‘Zwaar, raar en waar; waar?’.
Heeft God Juda verworpen, en van de Sion een afkeer gekregen? Schuld bekent Jeremia, namens het volk. Nou ja, ‘namens het volk’… Eén van de kwesties die steeds naar voren komt is dat het volk juist géén schuld bekent. Dat met name ook de religieuze leiders de situatie bagatelliseren. ‘Zo’n vaart zal het wel niet lopen met die aanstormende legers! God helpt ons toch, God staat toch aan onze zijde?!’ Jesaja en Jeremia waarschuwen tegen deze valse boodschap. Het oordeel van God zal niet meevallen, de dreiging is reëel, en het gevaar urgent. En dat komt: door onszelf. Jesaja en Jeremia laten geregeld de onheilsprofetie klinken en waarschuwen dat God niet de Grote Goedzak is die alles wat het volk maar aanricht, of: verzuimt te doen, zal ondersteunen. Want God is de God van het verbond. En dat betekent dat ook van het volk iets kan worden verwacht. En als het volk het verbond schendt, dan is ook God er niet langer aan gebonden. Als gerechtigheid en barmhartigheid met voeten worden getreden, dan verliest het volk de steun van God; -oók al kunnen religieuze leiders nog zo vroom spreken. En dan kan het óók het recht op het Beloofde Land worden verspeeld. De aanstormende legers van de Assyriërs en Babyloniërs zijn instrumenten in handen van God. Dat is geen misselijke taal: de vijanden van Israël, die wrede verwoesting komen brengen, zijn volgens de grote profeten door God zelf gezonden!
Lekkere God is dat! Een God die dood en verwoesting zaait. Die straffend en oordelend rondwaart. Is dat een God die wij herkennen? Is dat een God die we willen herkennen? Of knappen we daar op af?
Historisch, opnieuw, reageren de Noorderlingen anders dan de Zuiderlingen. In beide gevallen wordt de bovenlaag van de bevolking in ballingschap weggevoerd. Het lijkt er op dat de Noorderlingen geslagen en verslagen er het beste van probeerden te maken en óp zouden gaan in de volken waar ze terecht kwamen. In feite verliezen ze hun godsdienst; afgeknapt wellicht op de toorn van God… De Zuiderlingen reageren anders. In de ballingschap komen zíj juist tot een stérker Godsbesef. Ook zij worstelen met de vraag hoe God hen zo kon verlaten. Maar in plaats van het aan God te wijten, trekken ze het zichzelf aan: wij hebben gezondigd. We hebben het oordeel over onszelf afgeroepen door gerechtigheid en barmhartigheid te vergeten, óók al wordt er nog zo vroom geprofeteerd en gespriesterd. God wordt uit de wind gehouden, als de schuld wordt beleden.
Als wij met wat afstand kijken: neemt het slachtoffer zo de schuld van zijn eigen ongeluk op zich? En wordt het dan niet dubbel erg? Zoals een slachtoffer van misbruik het wel aan zichzelf (meestal: haar-zelf) te wijten moet hebben, want: te uitdagend gekleed of te laat ergens te afgelegen op de fiets… Dan krijg je ook nog eens de schuld!
Of is het juist een manier om de slachtofferrol te boven te komen. Want als slachtoffer ben je overgeleverd aan de overweldiger. Door zelf schuld te bekennen, krijg je misschien ook grip op de zaak. Dan wordt kwaad ergens begrijpelijk en kun je er misschien ook wat mee. Historisch is dat ook gelukt met de Joden die in ballingschap waren, want de godsdienst zou de focus van identiteit blijven. Juist omdat de traditie in den vreemde in gevaar was, zouden de verhalen van ouds worden opgeschreven en vastgelegd. Juist in de ballingschap wordt het Oude Testament opgeschreven. En bij terugkeer naar Jeruzalem zou juist de godsdienst de ruggengraat van de nieuwe nationale identiteit gaan vormen. De Bijbelboeken Ezra en Nehemia getuigen ervan.
Maar opnieuw gluurt daarbij het gevaar om de hoek dat de godsdienst met vrome woorden een politiek doel dient. Dat God voor een nationalistisch karretje wordt gespannen. De teruggekeerde ballingen hervinden hun identiteit in de godsdienst, en hoog jubelt hun lofzang, hoog laaien de offervuren op. Maar ver blijven de nooddruftigen, ver worden anderen en vreemden gehouden. Zelfs mensen die mee willen helpen om de tempel op te bouwen, omdat ze óók de God van Israël willen dienen, Samaritanen, kunnen weg worden gestuurd omdat ze niet zuiver genoeg zouden zijn.
Hooghartig wordt dan neergekeken op de ander die minder zou zijn. En dat is geen geïsoleerd geval, het is geen incident, het zit kennelijk diep in ons. Om onszelf beter, ook moreel of religieus beter te achten dan de ander. De Farizeeër uit het verhaal van Lucas: een typisch voorbeeld. En niet zomaar een meneer uit het jaar nul waar Jezus verslag van doet. Maar een voorbeeld van hoe je in het leven kunt staan. Vinden wij onszelf verheven boven anderen? Religieus en moreel beter? En veronachtzamen we dáármee gerechtigheid en barmhartigheid?
Omdat we de ander, niet willen, durven of kunnen zien?
De klaagzang van Jeremia begint vandaag met een oproep om de nood wél te zien: ‘Ogen, kom niet tot rust,’ profeteert Jeremia. Kijk niet weg van de ellende, maar durf het onrecht te zien. Niet alleen het onrecht dat je wordt aangedaan, als slachtoffer, maar óók het onrecht dat je zelf aanricht. En dan is zo’n tekst uit lang vervlogen tijden niet alleen een tekst die over lang lang geleden gaat, die we historisch zouden kunnen plaatsen en begrijpen, en die we daarmee ook op veilige afstand zouden kunnen houden.
Zijn de eerste verzen van de lezing uit Jeremia niet haast beschrijvingen van wat we nog steeds dagelijks op onze televisieschermen zien: Moord en totale verwoesting? Niet ondergaan, maar aangericht door Israël. Met een uiterst complexe en moeilijke achtergrond van dit conflict, worstelt de wereld. En worstelen wij ook, wat moeten we met dit catastrofale geweld aan? Kiezen we een kant, en dan vóór Israël dus tegen de Palestijnen? Of andersom, en zijn we door tegen het geweld van Israël te zijn, ineens aanhangers van Hamas geworden?
Of ís dat de keuze niet? En is het in feite niet moeilijk om hier kwaad te zien. Als je de ogen maar opent, en je niet afwendt? Het gaat niet om een politieke afweging over wie we steunen, maar het gaat om het doen van gerechtigheid. En dan is het vermoorden van 1200 mensen nooit goed te praten, en is het veroordelen van Hamas als terreurbeweging voor vrijwel niemand een probleem. Maar het terugslaan van Israël is dat voor velen gek genoeg wel. De slachtpartijen in Gaza overtreffen met 67.000 slachtoffers de gruwel van Hamas ruim 50 maal. Hoe kunnen we zulke staatsterreur goedpraten of bagatelliseren, zoals genoeg ook religieuze leiders proberen.
Gods trouw, maar Gods steun is Bijbels niet onvoorwaardelijk. Niet alles wat wij mensen denken te kunnen ondernemen kan zomaar Zijn goedkeuring wegdragen. Onder het verbond stelt God eisen. En dat is niet om ons moreel en religieus superieur te achten. Dat is om de ander uitnemender te achten dan jezelf. ‘Want wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.’
Het debat rond Gaza is even wat geluwd, want er is een wankel akkoord. Maar laten we niet denken dat het verder wel los zal lopen en mee zal vallen. Laten we het niet nog verder bagatelliseren. Want wie de ogen niet afwendt, komt niet tot rust in Gaza, met het zien van alle verwoesting. Maar komt evenmin tot rust op de West-bank, waar Joodse kolonisten niet alleen neerkijken op de tollenaars, maar ze met geweld, vernederingen en intimidatie beroven van hun bezittingen en land. En dat afgelopen week reeds, tot nieuwe prooi van Israël is verklaard
De klaagzang van Jeremia gaat niet over lang lang geleden, en gaat ook niet over ver ver weg. Ook in onze samenleving zijn we geroepen om de ogen open te houden. Om te zien hoe een ander er aan toe is, waar vragen en noden liggen. Met die ogen zouden we ook eens naar de Nederlandse verkiezingen kunnen kijken. En ons niet moreel beter of hoger achten dan mensen met een andere politieke keuze, maar ons afvragen hoe ze er toe komen. Misschien is dat wel de enige manier om de polarisatie te boven te komen die de hele wereld steeds meer aan het verscheuren is. Die oude woorden van Jeremia zijn misschien wel urgenter dan ooit.
Amen
Deel deze preek
Jeremia 14: 17-22
Zeg tegen hen:
Laten mijn ogen vloeien van tranen,
nacht en dag.
Ogen, kom niet tot rust,
want mijn volk is deerlijk verwond,
niet te helen is zijn letsel.
Als ik naar de akkers ga, zie ik ze liggen,
geveld door het zwaard.
Als ik de stad in ga, zie ik ze liggen,
uitgeteerd door de honger.
Zelfs profeten, zelfs priesters
komen terecht in een onbekend land.’
‘Hebt U Juda verworpen,
hebt U van de Sion een afkeer gekregen?
Waarom hebt U ons zo hard geslagen
dat er geen genezing voor ons is?
Wij hoopten op vrede, maar vrede bleef uit,
wij verwachtten genezing, maar angst overviel ons.
HEER, wij bekennen onze schuld,
en de schuld van onze voorouders:
wij hebben tegen U gezondigd.
Maar verstoot ons toch niet,
doe het niet, omwille van uw naam.
Ontluister uw troon toch niet,
denk aan uw verbond met ons, verbreek het niet.
Brengen die nietige goden van andere volken soms regen,
of schenkt de hemel buien uit zichzelf?
U, de HEER, onze God, doet dat toch?
Wij vestigen onze hoop op U,
want U hebt alles gemaakt.’