1e advent
Hij zal richten, wie Hij heeft verkoren
Zusters en broeders,
‘Hij zal richten, wie Hij heeft verkoren,’ zo zongen we net in het tweede couplet van psalm 50. Misschien zingen we er wat terloops overheen, ik althans bij eerste lezing. En hoorde er vooral ‘verkiezing’ in, in combinatie met ‘verterend vuur’ en ‘wervelende orkanen’ en een ‘gericht’. Het zegt misschien ook iets over mij (in ieder geval dat ik soms beter moet lezen en niet te snel conclusies moet trekken), maar ik had het gevoel dat in deze psalm de schapen van de bokken werden gescheiden. In de overgang van de laatste naar de eerste zondag van het kerkelijk jaar overigens een relevante gedachte, want het nieuwe krijgt ruimte door de teloorgang van het oude; en dat kan Bijbels in schrikwekkende termen worden beschreven. Als bovendien het leidende onderwerp van het nevendienstproject Bethlehem is, de oer-christelijke stad in Palestijns gebied waar eerder al een kindermoord plaats heeft gevonden, dan hangt er dreiging in de lucht. De dreiging dat de niet-uitverkorenen geen plaats zouden hebben in het beloofde land en dat ze met wortel en tak mogen, of misschien wel moeten, worden uitgeroeid of tenminste verdreven. Gemakkelijk en niet zelden werd en wordt deze verkiezing in termen van bevolkingsgroepen begrepen. ‘Wij’ tegen ‘zij’, ‘eigen volk’ tegen ‘vreemdelingen’. In die psalm 50 blijkt sprake te zijn van een trouwe offerpraktijk; de rituele identiteit van het volk wordt trouw gevolgd. Zo is kennelijk hoe ‘wij’ het doen; aan het volgen van de wet zal het niet schorten… Maar het gericht is in deze psalm uiteindelijk niet tegen de anderen, gericht, maar tegen hen die geen recht doen. Het baat niet om ‘de geboden op te zeggen, of het verbond in de mond te nemen’ als je de gerechtigheid Gods veronachtzaamt. Dàt is het oordeel van God, en het betreft niet de vreemdelingen, maar juist de verkorenen die kwaad doen. Misschien wel des te meer, omdat zij des te beter moeten weten.
De Bijbel is een oud boek, maar geen oude koek. En de actuele betekenis van de Bijbel heeft al te urgente claim. Wordt dat niet vaak naar voren gehaald? Is het niet eeuwen geleden aan het Joodse volk beloofd? En komt die belofte dan niet eindelijk uit? Het volk dat een bewogen en beladen geschiedenis heeft, verschillende malen is verdreven en in ballingschap is geweest. Het volk dat na de eerste eeuw ook lang op drift is geraakt (hoewel er altijd ook Joden in Palestina hebben gewoond) en die in de 2e wereldoorlog zo ongenadig hebben geleden onder de holocaust. En die na 1948 eindelijk weer een veilig thuis hebben gevonden in Israël. Is dat niet de vervulling van de belofte van God?
Niet alleen onder Joden, ook onder veel Christenen, had Israël zeker die sympathie. Maar is het in de mond nemen van deze belofte voldoende om het recht aan je zijde te weten? Of wordt er niet ook, of vooral, gerechtigheid verlangd? En plaatst God ook de verkorenen onder Zijn gericht als dat met voeten wordt getreden?
In de aanloop naar Kerst staat in het kindernevendienst-project het stadje Bethlehem centraal. Bethlehem, de plek waar de geboorte van Jezus wordt geplaatst, de plek van een belangrijke profetie, de plaats van de voorouders van Jezus. De stad óók met de geboortekerk van Jezus en een belangrijke Christelijke gemeenschap. Een Palestijns-christelijke gemeenschap, nauwkeuriger gezegd, die net zo onder druk staat als andere Palestijnse groeperingen. Middenin Palestijns gebied hebben ze te maken met oprukkende Joodse kolonisten. En moeten ze zich te weer stellen tegen óók christelijke sympathisanten die deze gewapende en vaak gewelddadige groepen, zonder voorbehoud steunen. Het oer-oude Bethlehem heeft onvermijdelijk een concrete hedendaagse context, die onvermijdelijk ook concrete politieke kanten heeft. De concrete kant om de Joodse kolonisten-politiek te steunen, bijvoorbeeld. Of om die juist af te wijzen. En wat moet dan zwaarder wegen? Het ‘opzeggen van geboden en het in de mond nemen van het verbond’ of het doen van gerechtigheid?
Vandaag moet duidelijk worden waarom Bethlehem zo’n belangrijke plaats in het verhaal van Jezus heeft. Het plaatsje is verbonden met het verhaal van Ruth, de overgrootmoeder van koning David en één van de voormoeders van Jezus. Bethlehem, toen al een oude plaats, was de plek waar volgens het verhaal Elimelech vandaan kwam, die door een hongersnood gedreven met zijn vrouw Naomi en hun zoons Machlon en Kiljon naar het gebied van Moab trok. Vluchtelingen dus, die asiel vonden in Moab. Het boek Ruth wil ongetwijfeld veel meer zijn dan alleen maar een verhaal bij de achtergrond van koning David, wat duidelijk kan worden als we ons bedenken dat de namen van de zoons ‘de zieke’ en ‘de zwakke’ betekenen. Dat duidt eerder op de aard van het volk, dan op historische kinderen. De namen zijn echter betekenisvol, omdat, na de dood van hun vader, ook de jongens jong blijken te sterven en de lijn van het geslacht dood lijkt te lopen. Ontredderd verandert Noami (‘de lieflijke’) haar naam in Mara (‘de bittere’) en keert terug naar haar geboortegrond. Haar schoondochter Orpa is op het klemmende verzoek van Naomi in Moab gebleven, maar Ruth, de andere schoondochter wil van geen wijken weten en gaat met haar schoonmoeder mee terug naar Bethlehem.
Noami keert als berooide terug naar de stad, Ruth is als Moabitische een vreemdelinge. En juist deze vreemdelinge zal een centrale rol gaan spelen in de achtergrond van koning David, en daarmee in de geslachtslijst van Jezus. We kennen het verhaal wellicht. Opgejut door Noami zal Ruth de rijke Boaz aan de haak slaan (en dat is in deze termen eigenlijk niets te veel gezegd). En zal moeder van Obed worden die de opa van David is. En daarmee wordt ook de afstamming van Jezus, de Zoon van God geen ras-zuiver joods onderonsje, maar kent verschillende ‘vreemde’ invloeden, waarvan Ruth er één is.
Net als veel andere verhalen uit de Bijbel kan er bij Ruth een historische kern hebben bestaan, maar de betekenis is, net als veel andere verhalen uit de Bijbel, ongetwijfeld veel rijker dan dat. In dit geval is de bepalende invloed van een Moabitische voor de legendarische dynastie van David van groot belang. Want eeuwen later, na de terugkeer van het volk uit de Babylonische ballingschap zouden de teruggekeerde Joden hun nationale identiteit sterk gaan grondvesten op hun religieuze traditie. De Bijbelboeken Ezra en Nehemia getuigen daarvan en streven een ras-zuiver jodendom na. Net als Jona, biedt ook Ruth hier een tegengeluid: God is niet alleen voor de Joden, maar regeert de hele wereld. En is toegankelijk voor ieder die zich tot Hem wendt. Dat zijn bij Jona de inwoners van Ninevé die zich bekeren, dat is bij Ruth zij die de God van haar schoonmoeder aanvaardt.
De Bijbel is een oud boek, maar geen oude koek. En dat was het in de eerste eeuw bij de vroegste volgelingen van Jezus, óók al. De boeken van het Nieuwe Testament moesten nog worden geschreven, natuurlijk, en de boeken van het Oude Testament fungeerden als Heilige Schrift, die toen óók al een eerbiedwaardige ouderdom had. En waartoe de volgelingen van Jezus zich moesten verhouden. In het Nieuwe Testament zijn allerlei sporen van de discussie die rond deze kwestie werd gevoerd. Moest de ras-zuiverheid worden bewaard, en was de religieuze identiteit iets dat met nationalisme of met etniciteit verbonden was? Of mocht iederéén die Jezus als Heer erkende bij de ‘mensen van de weg’ horen, zoals zij zich in die vroegste tijd noemden. De laatste opvatting heeft het christendom beslissend bepaald, en zou een belangrijke reden worden waarom Jodendom en Christendom verschillende richtingen werden. In het Christendom is het niet afstamming of etniciteit die bepaald of je erbij hoort of niet, maar de vraag of je Jezus aanvaardt als Heer. Wat dat laatste dan precies betekent is niet eens meteen zomaar duidelijk, maar in ieder geval gaat het niet zomaar om het ‘opzeggen van de geboden of het in de mond nemen van het verbond’; het gaat om het doen van liefde.
Het is een oud boek, maar juist een boek met toekomst. Nooit gaat het bij de verhalen uit de Bijbel om ‘vroeger’ of ‘ooit,’ maar stééds om hoe we aan Gods hand verder de geschiedenis doorgaan. En dat mogen we doen als we door de Geest van Liefde wordt geleid. De zegenbede uit de brief aan de Tessalonicenzen neemt ons daarbij bij de hand: Moge de Heer u door die liefde kracht geven, zodat u zuiver en heilig voor onze God en Vader zult staan wanneer onze Heer Jezus komt met al zijn heiligen. Dat kan niet los staan van hoe wij onze concrete levens leiden, want dat moet juist in onze concrete levens gestalte krijgen. En onvermijdelijk hangen daar óók politieke consequenties (hoezeer liberale politici ons ook de mond proberen te snoeren). Gerechtigheid en vrede zijn niet alleen mooie woorden voor onder de kerstboom, maar doelen om na te streven.
Amen
Deel deze preek
Ruth 1: 1-22
In de tijd dat de rechters het volk leidden, brak er een hongersnood uit in het land. Een man trok daarom met zijn vrouw en zijn twee zonen weg uit Betlehem in Juda, om als vreemdeling te gaan wonen in de vlakte van Moab. De naam van de man was Elimelech, die van zijn vrouw Naomi, en zijn twee zonen heetten Machlon en Kiljon; het waren Efratieten uit Betlehem in Juda. Toen ze in de vlakte van Moab waren aangekomen, bleven ze daar wonen. Na enige tijd stierf Elimelech, de man van Naomi, en zij bleef achter met haar twee zonen. Zij trouwden allebei met een Moabitische vrouw. De naam van de ene was Orpa, die van de andere was Ruth. Nadat ze daar ongeveer tien jaar gewoond hadden, stierven ook Machlon en Kiljon, en de vrouw bleef alleen achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man.
Toen Naomi hoorde, daar in Moab, dat de HEER zich het lot van zijn volk had aangetrokken en het weer brood had gegeven, maakte ze zich samen met haar twee schoondochters gereed om Moab te verlaten en terug te keren. Samen met hen verliet ze de plaats waar ze gewoond had en ging terug naar Juda. Maar eenmaal onderweg zei Naomi: ‘Gaan jullie nu maar allebei terug naar het huis van je moeder. Moge de HEER zo goed voor jullie zijn als jullie voor mij en mijn gestorven zonen zijn geweest. Moge Hij ervoor zorgen dat jullie allebei geborgenheid vinden in het huis van een man,’ en ze kuste hen. Toen barstten zij in tranen uit en zeiden: ‘Maar we willen met u terugkeren naar uw volk!’ ‘Ga terug, mijn dochters,’ zei Naomi, ‘waarom zouden jullie met mij meegaan? Kan ik soms nog zonen krijgen die jullie mannen kunnen worden? Ga toch terug, want ik ben te oud voor een man. Zelfs al zou ik nog hoop koesteren, zelfs al sliep ik vannacht nog met een man en al bracht ik nog zonen ter wereld – zouden jullie dan wachten tot ze groot zijn en je ervan laten weerhouden met een andere man te trouwen? Nee, mijn dochters, mijn lot is te bitter voor jullie; de HEER heeft zich tegen mij gekeerd.’ Opnieuw begonnen zij te huilen. Orpa kuste haar schoonmoeder vaarwel, maar Ruth week niet van haar zijde. ‘Kijk, je schoonzus gaat terug naar haar volk en haar god,’ zei Naomi, ‘ga haar toch achterna!’ Maar Ruth antwoordde: ‘Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar u sterft, zal ook ik sterven, en daar zal ik begraven worden. Alleen de dood zal mij van u scheiden, en anders mag de HEER met mij doen wat Hij wil!’ Naomi zag dat Ruth vastbesloten was om met haar mee te gaan en drong niet langer aan. Zo gingen zij samen verder, tot in Betlehem.
Hun aankomst in Betlehem baarde veel opzien. Overal in de stad riepen de vrouwen: ‘Dat is toch Naomi?’ Maar ze zei tegen hen: ‘Noem me niet Naomi, noem me Mara, want de Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt. Toen ik hier wegging had ik alles, maar de HEER heeft mij met lege handen laten terugkomen. Waarom mij nog Naomi noemen, nu de HEER zich tegen mij heeft gekeerd, nu de Ontzagwekkende me kwaad heeft gedaan?’ Zo kwam Naomi terug uit Moab, samen met haar schoondochter Ruth, de Moabitische. Ze kwamen in Betlehem aan bij het begin van de gersteoogst.