Plaatjes van Jezus
Zusters en broeders,
Bij de catechese laat ik graag een setje afbeeldingen van Jezus zien. Daaronder een klassieke afbeelding van Giotto, een filmstill uit The Passion of the Christ, een abstracte icoon van Alexej Jawlensky. Maar ook de historische reconstructie van het gezicht van Jezus, een mierzoete afbeelding van een troostende Jezus én een afbeelding van de Goede Herder. De deelnemers moeten er twee uitzoeken: één die overeenkomt met hun idee van Christus, en de negatieve tegenhanger: waar Christus juist niet in wordt herkend. Altijd een erg interessante samenkomst, want de keuze komt vrijwel nooit met mijn eigen voorkeur overeen. En óók niet met mijn verwachtingen van hún keuze. Een abstracte Christus heeft zelden de voorkeur, maar de historische reconstructie van een gemiddelde man uit het Palestina van de 1e eeuw (donkere huidskleur met zwart haar en bruine ogen) opmerkelijk genoeg wel. En dat is toch heel anders dan de typische Jezus zoals die eeuwenlang in de westerse kunst is afgebeeld en zoals ook Mel Gibson in zijn omstreden Passion-verfilming laat zien. Eigenlijk wel een aangename verrassing dat mensen zich niet zo maar richten naar de ge-ijkte beelden, maar ook eigen voorkeuren hebben. Natuurlijk is er ook altijd wel iemand die de afbeelding van de Goede Herder uitkiest.
Op de avonden is dit plaatjes-festijn een aanleiding om over Christus-beelden te spreken. Wie of wat stellen we ons bij Jezus voor? Maar óók vraag ik daarbij of het wel wáár is wat wij dan van Jezus denken. Dat is zeker ook bij de afbeelding van de Goede Herder een wat pikante vraag. Want die is evident onwaar. Althans, als je bij de waarheid van religieuze opvattingen zou denken dat het historisch waar zou moeten zijn. Jezus was de zoon van een timmerman, hij ging om met vissers, tollenaars (en soms ander gespuis) en was gekend als rabbi; joodse leraar. Maar nergens wordt gezegd dat Hij met de beesten er op uit trok om ze in de velden te laten grazen. Jezus verdiende de kost niet als schaapherder. En daarmee is het beeld van Jezus met een lammetje op zijn schouders evident onwaar.
Als met waarheid tenminste historische waarheid zou zijn bedoeld
En even evident is dat natuurlijk niet het geval.
Interessant genoeg raakt nóóit iemand van de leg, als we zo over deze afbeeldingen spreken. Het lijkt zelfs een beetje rare vraag: is het plaatje waar? Het is toch duidelijk dat het om beelden gaat, om manieren van zien. Het gaat niet om een fotografische correctheid, maar om betekenis. En die betekenis is altijd betekenis waar wij ook zelf bij betrokken zijn. Is altijd betekenis voor ons, in onze tijd. Of het allemaal historisch exact hetzelfde, of zelfs helemaal anders is, dan toen, is niet van belang. Alle afbeeldingen waar Jezus blond haar heeft zouden dan immers sowieso afvallen.
De plaatjes die ik laat zien hebben daarmee een andere functie en andere werking dan vaak van Bijbelverhalen wordt gedacht. Bij de Bijbelse verhalen lijkt de waarheid niet zelden een veel zwaarder gewicht te hebben. En dan gaat het om de historische waarheid die al of niet echt gebeurd kan. Natuurlijk, de ruzie die begin vorige eeuw kon ontstaan over de vraag of de slang in het paradijs ‘echt’ had gesproken (Synode van Assen 1926) zijn we onderhand wel voorbij. En het verhaal van het ezeltje van Bileam zal de gemoederen ook niet erg verontrusten. Maar over de schepping kan nog steeds heibel worden gemaakt. Niet alleen door sommige christelijke groeperingen die menen dat het allemaal in zes dagen moet zijn voltrokken, maar zeker ook door de atheïstische tegenstanders die maar al te graag deze letterlijkheid voor het ‘echte christendom’ houden, om er dan gehakt van te maken. Is waarheid als ‘echt-gebeurdheid’ een doorslaande factor? Als we dat zouden willen bevestigen moeten we ons óók realiseren dat die echt-gebeurdheid kan worden ontkend. En dan? Verdwijnt dan de zeggingskracht? En weten we niet goed wat we met sommige verhalen aan moeten?
Is het daarom dat bijvoorbeeld de wonderverhalen in het Nieuwe Testament niet zomaar makkelijk zijn? Kunnen die wel; echt gebeurd? En zelfs indien ‘ja’: Waarom toen wel, en nu zo vaak niet? Kon het toen el, en nu niet meer, dan? En wat met misschien wel met meest weerbarstige verhaal; dat van de opstanding. Want als dat niet ‘echt gebeurd’ zou zijn, zou dan het hele geloof niet op drijfzand zijn gebaseerd? De historische waarheid van de opstanding is in de regel een taaie klus om op te geven. Want zonder dat lijkt het geloof betekenisloos.
Maar waar dat bij opvattingen zeer problematisch lijkt te zijn, speelt het bij afbeeldingen nauwelijks een rol. Natuurlijk liep Jezus niet met dieren in het veld, maar daarom wordt het beeld van de Goede Herder niet minder betekenisvol. De vraag naar de betekenis en de vraag naar de waarheid is niet dezelfde. Waarheid heeft met objectieve feiten te maken, betekenis met concrete en dus subjectieve werkelijkheid. Ik zal u een diepzinnig uiteenzetting over de vraag wat een historische feitelijkheid dan wel niet precies mag zijn, besparen. Alleen dit: als godsdienstige zeggingskracht afhankelijk zou zijn van eenmalige feitelijke gebeurtenissen dan zou de waarheid van God in het verleden liggen, én afhankelijk zijn van de aangetoonde juistheid. Maar de waarheid van God is een waarheid die ons wordt aangezegd en waar we naar op weg zijn. Het is een belofte die zich in volheid nog moet openbaren, en die er dus nog niet is. Daarmee geen feit is dat zou kunnen worden weerlegd. Maar als betekenis wel vergeten en veronachtzaamd kan worden.
Religieuze taal, is geen beschrijving van een objectieve feitelijkheid, maar een uitdrukking van betekenissen waarmee wij ons leven en de wereld mogen begrijpen, en die ons richting wijzen. En soms een tik op de vingers geven.
Zo Ezechiël. Zo in feite heel veel van de profeten van het Oude Testament. Ze gebruiken beelden om de wereld van hun tijd te begrijpen. En onder kritiek te stellen. Ezechiël gebruikt het beeld van de herders. Niet vreemd in een agrarische samenleving waar veeteelt een belangrijk aandeel in de economie had. Maar met zijn herders bedoelt Ezechiël evenmin een letterlijke beschrijving te geven. Want de herders waar hij het over heeft zijn niet de mannen in het veld die naar kampvuur, kreupelhout en schapenpoep ruiken. Het gaat om de herders van het volk, om de leiders die hun verantwoordelijkheden niet nemen en hun plichten verzaken. Van de opbrengst van kudde wordt geprofiteerd: kaas, wol en vlees weten ze wel te benutten. ‘Maar de zwakke dieren hebben ze niet laten aansterken, zieke dieren niet genezen, gewonde dieren niet verbonden, verjaagde dieren niet teruggehaald, verdwaalde dieren niet gezocht – ze hebben de dieren hard en wreed behandeld. Zonder herder raakten ze verstrooid, en werden ze door wilde dieren verslonden.’
Alsof het over een verweesde samenleving gaat, waarin de leiders met hun neo-liberale beleid alleen naar de opbrengsten kijken. En de kosten in de samenleving voor lief nemen, ook als dat tot onrecht, uitvallers en slachtoffers leidt. Als Groningers monddood worden gemaakt omdat de baten van de gaswinning belangrijker voor de schatkist zijn dan dialect-sprekende achterlanders. Als, desnoods zonder enig bewijs, de verdenking van fraude belangrijker is dan de integriteit van mensen die uit de aard der zaak op toeslagen zijn aangewezen. Als de bovenlaag zich voortdurend moet beijveren om winnaar te blijven, omdat ook zij anders tot de verliezers zullen gaan behoren, die als kansloze onderklasse de elite doet glanzen.
Hebben onze herders hun verantwoordelijkheden uit het oog verloren, door onrecht, uitvallers en slachtoffers voor lief te nemen en niet de zorg te nemen voor zwakke, verjaagde en verdwaalde dieren? De woorden van Ezechiël zijn niet ‘waar’ omdat ze verwijzen naar een historische werkelijkheid die al of niet ‘juist’ is beschreven, maar hebben betekenis omdat ze over alle leiders van alle tijden gaan. En zeker óók zeggingskracht in onze eigen tijd hebben. Want waar de gerechtigheid wordt vergeten, verbleekt het goede, en waar het goede verbleekt daar kan het kwaad groeien. Is het een wonder dat het kwaad is gegroeid, en zou dat niet te maken hebben met het veronachtzamen van de belangen van de zwakke, verjaagde en verdwaalde dieren? En dat dan de schapen worden weggeroofd en door wilde dieren verslonden?
De woorden van Ezechiël gaan niet zomaar over lang geleden; ze spreken ons aan. Klagen ons aan. Net zo, zijn de woorden van het Nieuwe Testament niet beperkt tot de situatie van het jaar nul. Ze spreken ons aan, zeggen ons aan. Christus herneemt de woorden van de Oudtestamentische profetieën, om ze op Zijn eigen tijd toe te passen. Om ze op zichzelf te betrekken. Om daarmee ook een taak op te nemen en verantwoordelijkheid te nemen. Hij is de Goede Herder en Hij zal zich om Zijn schapen bekommeren, ook als dat Hem het leven zal kosten. Want het doen van gerechtigheid, en het leven uit liefde, stelt het belang van anderen boven het profijt voor zichzelf.
Maar ook deze woorden hangen niet in het verleden. Ook deze woorden spreken ons aan, zeggen ons aan in onze eigen tijd. Want als navolgers van Christus zijn wij geroepen hetzelfde te doen als Hij, en zelfs méér dan dat, zoals Jezus zegt in Johannes 14. De Opstanding van Christus gaat niet over een eenmalig historisch feit en daarmee basta. De opstanding wordt als ‘waarlijk’ aanvaard wanneer wijzelf ons leven in het licht van Christus willen plaatsen. In het licht van Pasen zijn wij door de Herder geroepen en luisterend naar Zijn stem zijn we veilig en geborgen. Hoeven wij ons eigen bestaan niet bewijzen, want is dat bewaard in Zijn liefde.
Maar zijn wij daarmee evengoed geroepen om zelf herder te zijn en het goede te doen, uit liefde te leven en gerechtigheid na te streven. Waar dat licht gaat schijnen, zal het kwade verdwijnen. Dat is geen verhaaltje van toen, maar een opdracht in de keiharde, ook politieke realiteit, van ook onze tijd.
Amen
Deel deze preek
Ezechiƫl 34: 1-10
De HEER richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer en zeg tegen hen: “Dit zegt God, de HEER: Wee jullie, herders van Israël, want jullie hebben alleen jezelf geweid! Horen herders niet hun schapen te weiden? Jullie eten wel van hun kaas, jullie gebruiken hun wol voor je kleren en jullie slachten de vette dieren, maar de schapen weiden, dat doen jullie niet. Zwakke dieren hebben jullie niet laten aansterken, zieke dieren niet genezen, gewonde dieren niet verbonden, verjaagde dieren niet teruggehaald, verdwaalde dieren niet gezocht – jullie hebben de dieren hard en wreed behandeld. Zonder herder raakten ze verstrooid, en werden ze door wilde dieren verslonden. Mijn schapen zijn verstrooid, ze dwalen rond in de bergen en hoog in de heuvels; over heel het aardoppervlak raken ze verstrooid, en er is niemand die naar ze omziet, niemand die naar ze op zoek gaat.
Daarom, herders, luister naar de woorden van de HEER: Zo waar Ik leef – spreekt God, de HEER –, mijn schapen hadden geen herder, ze werden weggeroofd en door de wilde dieren verslonden; en jullie, herders, keken niet naar mijn schapen om, jullie hebben alleen jezelf geweid maar niet mijn schapen! Daarom, herders, luister naar de woorden van de HEER: Dit zegt God, de HEER: Ik keer me tegen de herders en eis mijn schapen op; zij zullen ze niet meer mogen weiden. Ook zullen ze niet langer zichzelf weiden: Ik zal mijn schapen uit hun mond redden, zij zullen ze niet meer eten!